Het was een druilerige woensdagmiddag. Kris stond voor de deur zonder jas, zijn handen diep in zijn zakken. Op zijn blauwe trui las ik Van Belten Bouwbedrijf. Hij excuseerde zich omdat hij een paar minuten te laat was. Binnen deed hij zijn laarzen uit en zette ze naast de deur. In de spreekkamer bleef hij even naast de stoel staan tot ik hem uitnodigde om te gaan zitten. Hij ging half in de stoel zitten, rechtop, met zijn handen op zijn knieën, alsof hij elk moment kon opstaan om weer te vertrekken. Hij zag er moe uit. Zijn gezicht was grauw en zijn ogen roodomrand. Ik vroeg hoe zijn vakantie was geweest. ‘Prima,’ zei hij,’ de kinderen vonden het heerlijk.’ Het was een goede week geweest, waarmee hij bedoelde dat er geen grote ruzies waren geweest. Hij had zijn best gedaan om positief te blijven en te genieten van de uitjes die ze samen hadden ondernomen. Hij had tegen zijn vrouw gezegd dat hij de kinderen mee naar het strand zou nemen zodat zij kon gaan winkelen en dat had ze gedaan. Hij had de indruk dat ze over het algemeen minder gespannen was, maar er waren wel wat kleine dingen gebeurd, waardoor hij toch weer de fout was ingegaan, het was maar één avond, maar toch, hij had haar weer teleurgesteld. Nadat hij de kinderen naar bed had gebracht, zag hij dat zijn vrouw op de bank in slaap was gevallen. Ze lag lang uitgestrekt op haar rug met één arm onder haar hoofd en de ander lichtjes gekruld tegen haar wang en haar mond. Hij had een tijd naar haar staan kijken. En terwijl hij daar stond groeide de zekerheid dat het weer goed zou komen tussen hen. Hij zou er alles aan doen om haar weer voor zich te winnen. Met grote behoedzaamheid was hij naast haar op de bank gaan zitten en had haar hoofd op zijn benen gelegd. Zo was ze wakker geworden. Ze had hem verschrikt aangekeken en was meteen rechtop gaan zitten. Daarna was het uit de hand gelopen. Zij was geïrriteerd omdat hij haar stiekem had benaderd en hij had gezegd dat het niet de bedoeling was om haar wakker te maken en dat hij verder niets van plan was, waarop zij zei dat ze niet aangeraakt wilde worden zonder haar toestemming. Hij was in paniek geraakt en had haar verweten dat ze afstandelijk en onvoorspelbaar was en dat er altijd wel een reden was waarom ze niet door hem aangeraakt wilde worden en dat hij niet begreep waarom ze dan nog bij hem wilde blijven als het er nooit van kwam om intiem met elkaar te zijn. ‘Zie je wel’, had ze gezegd, ‘je had wel degelijk bedoelingen, kom er dan ook voor uit.’ Kris was stil gevallen en had haar laten praten. Hij schaamde zich omdat hij haar niet me rust had kunnen laten, hij had haar weer van zich af geduwd terwijl dat het laatste was dat hij wilde.
‘Ik ben bang dat ik haar kwijt raak,’ zei Kris, ‘misschien ben ik haar al kwijt.’ Ik vroeg hem wat er zou gebeuren als ze bij hem weg zou gaan. Hij begon te snikken en liet zijn hoofd in zijn handen zakken. Zijn schouders schokten. Na een tijdje veegde hij met zijn mouw de tranen van zijn gezicht en leunde achterover in de stoel. Met zijn ogen dicht zei hij: ‘ik kan niet leven zonder haar.’ Alleen al de gedachte dat ze hem zou verlaten, joeg hem de stuipen op het lijf. Hij deed zijn best om te begrijpen wat ze nodig had en hield haar voortdurend in de gaten. Als ze ergens ontevreden over was, gaf hij zichzelf op de kop en probeerde zijn gedrag bij te sturen. Hij was zichzelf volledig kwijt geraakt, zei hij, hij voelde zich klein en machteloos en voortdurend in de fout. Het was zijn schuld dat de relatie stuk liep, dat zag hij wel, maar hij wist niet wat hij er aan kon doen.
Ik vroeg hem of hij dit gevoel van machteloosheid herkende uit andere situaties of andere periodes in zijn leven. Hij had een intense en verlammende schrik meegemaakt toen hij zijn broer langs de kant van de weg had zien liggen na een aanrijding, gevolgd door een diepe eenzaamheid, toen hij merkte dat niemand van de volwassenen om hem heen zich leek af te vragen hoe dit voor hem was geweest. Hij had zich met een schok gerealiseerd dat dit al zijn hele leven zo was gegaan, hij had er altijd alleen voor had gestaan.
Terwijl hij vertelde over hoe hij als kind keer op keer aan zijn lot werd overgelaten, zag ik hem ontspannen in de stoel. Naarmate de verhalen kwamen ging hij steeds zachter praten, hij gaapte en wreef in zijn ogen. Af en toe liep er een traan uit zijn ooghoek. Toen de tijd om was, zei hij: ’er is een groot gemis in mij, ik denk niet dat iemand dat ooit kan opvullen.’ Hij zweeg even en keek me toen aan. ‘Of denk jij daar anders over?’ Ik zei dat ik daar zeker anders over dacht, zoals hij wel wist, en hij glimlachte. Alhoewel zijn lichaam al zo lang hij het zich herinnerde in spanning was, alert en op zoek naar een veilige haven, naar iemand die zich om hem bekommerde, zo hoefde het niet te blijven. Zijn onrustige zoeken maakte dat hij overal gevaar zag. Hij ging risico’s mijden en zich vastklampen aan waar hij meende recht op te hebben. Dit slokte al zijn energie op. Er bleef niets meer over om de verbinding aan te gaan die hem werkelijk zou kunnen helpen. Het was beangstigend om het spoor van vechten en vluchten te verlaten, dat wist ik wel, maar er was geen haast bij. Het ging er om kleine eilandjes van veiligheid te creëren in de grote zee van pijnlijke herinneringen. Vandaag had hij zo’n eilandje gebouwd, zei ik, voor dat deel in hem dat keer op keer in de steek was gelaten. Hij had verteld wat verteld moest worden en hij had met ontroering naar zichzelf geluisterd. Er was een stukje van de verdedigingslinie afgebroken.
Kris knikte en stond op. Hij was doodmoe, zei hij. Ik begeleidde hem naar de deur. Het was gaan regenen. Zonder zich te haasten zag ik hem naar de auto lopen.
Verhalen uit de praktijk zijn fictieve verslagen van fictieve sessies met fictieve personages. De inhoud is gebaseerd op vragen en thema’s uit de praktijk.
afbeelding Brooke Cagle on Unsplash
Geef een reactie